Groenaannemers naar Europese Commissie tegen sociale economie
De Belgische Federatie Groenvoorzieners (BFG) en de Algemene Belgische Schoonmaakunie (ABSU) hebben samen een formele klacht ingediend bij de Europese Commissie met betrekking tot de ongecontroleerde steun aan de sociale economie in België. Beide beroepsorganisaties menen dat deze steun de eerlijke mededinging verstoort, vooral bij overheidsopdrachten.
BFG en ABSU vertegenwoordigen de belangen van de ‘reguliere’ ondernemingen die actief zijn in de sector van tuinaanleg en -onderhoud en in de schoonmaaksector. De leden van deze twee organisaties stellen samen zowat 38.000 werknemers tewerk, inclusief een groot aantal kwetsbare werknemers die geen hogere opleiding hebben genoten of die afkomstig zijn uit andere landen.
Deze ‘reguliere’ schoonmaakbedrijven en groenvoorzieners ondervinden een toenemende concurrentie door onrechtmatig gesubsidieerde ondernemingen uit de ‘sociale economie’.
Op grond van de Europese staatssteunregels kan steun worden voorzien ten behoeve van de aanwerving en de tewerkstelling van bepaalde werknemers. Zo kunnen onder welbepaalde voorwaarden (loon)subsidies worden toegekend voor de tewerkstelling en de opleiding van kwetsbare werknemers en ondersteunend personeel. Dergelijke subsidies compenseren het productiviteitsverlies en de bijkomende kosten die gepaard gaan met de inschakeling van dergelijke werknemers. De bedoeling van deze steun bestaat er zeer specifiek in om de ondernemingen die kwetsbare werknemers tewerkstellen in staat te stellen om op gelijke voet te concurreren met ondernemingen die geen dergelijke werknemers tewerkstellen.
Verkeerde manier
In België wordt dit waardevolle idee volgens BFG en ABSU evenwel op een volledig verkeerde manier geïmplementeerd.
• Deze steun is in België volledig actor-gebonden. Enkel de ondernemingen die van de overheid een speciale erkenning of mandaat hebben verkregen, komen in aanmerking voor de steunmaatregelen. Zo zal een ‘regulier’ schoonmaak- of tuinbouwbedrijf die een laagopgeleide werknemer aanwerft en opleidt hiervoor geen financiële tegemoetkoming krijgen. Als diezelfde werknemer daarentegen aan de slag zou gaan bij een sociale werkplaats in Vlaanderen of een ‘entreprise d’insertion’ in Wallonië zou die onderneming hiervoor een subsidie ontvangen die kan oplopen tot 36.000 € per jaar.
• Voorts worden verschillende steunmaatregelen van de federale, regionale en lokale overheden veelal geïmplementeerd zonder dat er een controle wordt uitgevoerd inzake de reeds toegekende steun. Dit geeft volgens BFG dan ook heel vaak aanleiding tot een ongeoorloofde cumulatie, waarbij het totale steunbedrag hoger is dan de voor steun in aanmerking komende kosten. In het geval van loonsubsidies betekent dit dat de subsidies niet enkel de volledige loonkost dekken maar dat de ondernemingen in feite een bijkomende ‘bonus’ krijgen voor elke werknemer die zij tewerkstellen.
• Tot slot zijn de Belgische steunmaatregelen op bepaalde punten ook niet in overeenstemming met de specifieke voorwaarden voorzien in de Europese staatssteunregels. Zo blijkt uit verschillende rapporten en verklaringen van de bevoegde nationale autoriteiten dat er een probleem is wat betreft de maximale steunintensiteit en de maximale duurtijd van een aantal steunmaatregelen.
Reguliere ondernemingen
Bovenstaande elementen hebben tot gevolg dat de steun aan de specifiek daartoe erkende sociale economie-ondernemingen deze laatsten niet enkel compenseert voor bepaalde bijkomende kosten die voortvloeien uit de inschakeling van kwetsbare werknemers, maar hen integendeel in staat stelt om de niet-gesubsidieerde ‘reguliere’ ondernemingen uit de markt te prijzen. Dit is vooral het geval in de schoonmaaksector en in de groensector, waar de loonkost veruit de belangrijkste kostenpost is en waar, gelet op de specifieke eigenschappen van deze sectoren, de ‘reguliere’ ondernemingen eveneens een groot aantal kwetsbare werknemers aanwerven en opleiden zonder dat zij hiervoor evenwel enige steun ontvangen.
Deze tendens manifesteert zich vooral in het kader van overheidsopdrachten waar ‘sociale’ ondernemingen vaak prijzen bieden die voor ‘commerciële’ ondernemingen onhaalbaar zijn.
De onrechtmatige steun aan de sociale economie heeft bovendien een averechts en zelfvoorzienend effect. Vermits de ‘reguliere’ ondernemingen niet kunnen concurreren met de prijzen die door de gesubsidieerde sociale economie-ondernemingen worden gehanteerd, zullen zij steeds meer marktaandeel verliezen en uiteindelijk werknemers moeten ontslaan. Na hun ontslag, en wellicht veelal een periode van werkloosheid, komen deze werknemers vaak in het ‘sociale’ arbeidscircuit terecht. Deze gesubsidieerde re-integratie gaat evenwel gepaard met minder voordelige arbeidsvoorwaarden en een veel hogere kost voor de maatschappij.
ABSU en BFG vragen dan ook met klem om een ‘level playing field’ te creëren waarbij, binnen de grenzen van de Europese staatssteunregels, overheidssteun zou worden toegekend aan alle ondernemingen die inspanningen leveren voor de tewerkstelling van kwetsbare werknemers. Het gaat hierbij niet enkel om het wegnemen van problemen en misbruiken, maar ook om het creëren van nieuwe kansen voor een eerlijke samenwerking tussen sociale en reguliere ondernemingen.