Erfgoeddag 2017 / Rembert Dodoens
Op de Erfgoeddag op 23 april 2017 zet de Universiteitsbibliotheek van Leuven de bekende botanicus Rembert Dodoens in de bloemetjes, die in 500 jaar geleden werd geboren. Oude drukken in combinatie met multimedia geven een eerste indruk van wie deze man was en wat hij betekend heeft voor de geschiedenis van de plantkunde. Samen met de tentoonstelling rond kruidengeneeskunde die georganiseerd wordt door HistArUz vormt deze opstelling een voorsmaakje van alle andere activiteiten die nog georganiseerd zullen worden n.a.v. de 500e verjaardag van Dodoens.
Rembert Dodoens werd in Mechelen geboren op 29 juni 1517. Hij studeerde in Leuven aan het Drietalencollege en behaalde in 1535 de graad van licentiaat in de geneeskunde. Daarna reisde hij rond in Europa, om in 1546 terug te keren naar Mechelen, waar hij in 1548 een van de drie stadsgeneesheren werd. In 1574 vertrok hij naar Wenen, waar hij benoemd was als lijfarts van keizer Maximiliaan II, en nadien van zijn opvolger Rudolph II. In 1580 verliet hij Wenen en dan – na een tussenstop van een jaar in Keulen – aanvaardde hij in 1582 een leerstoel geneeskunde in Leiden. Hij sterft in deze Nederlandse stad in 1585 en ligt er begraven in de Sint-Pieterskerk.
Dodoens’ eerste eigen botanische werk, De frugum historia (1552), is een kort traktaat over granen, groenten en veevoeder. Twee jaar later verschijnt in Antwerpen bij Jan van der Loe zijn Cruydeboeck, in den welcken die gheheele historie, dat es ’t gheslacht, tfatsoen, naem, natuere, cracht ende werckinghe, van den cruyden […] begrepen ende verclaert es […]. Een grote verdienste van dit werk, dat 715 houtsneden bevatte, is dat Dodoens de planten indeelde op basis van hun eigenschappen en hun onderlinge verwantschappen, daar waar zijn voorganger Leonhart Fuchs nog koos voor een alfabetische indeling.
In 1583 verschijnt bij de Antwerpse drukker Christoffel Plantijn zijn meesterwerk: het Stirpium historiae pemptades sex sive libri XXX. Dit werk, waarin Dodoens de planten indeelt in 26 groepen, bevatte niet minder dan 1306 houtsneden, bijna een verdubbeling tegenover het boek uit 1554.
De herkomst van de houtsneden was divers: enerzijds had Christoffel Plantijn de verzameling houtsneden van Jan van der Loe opgekocht, anderzijds had hij – naast enkele kleinere traktaten van Dodoens – de voorbije jaren andere botanische werken uitgegeven, van de hand van Carolus Clusius et Matthias Lobelius, en kon hij deze houtsneden (deels) recupereren voor het meesterwerk van Dodoens.
Voor de Nederlandse versie van dit werk, die in 1618 verscheen bij de Leidse drukker Raphelengius, schoonzoon van Christoffel Plantijn, werden na lang onderhandelen de houtblokken van de editie van 1616 hergebruikt.